Maandag 19 februari 1945 was ongetwijfeld één van de belangrijkste dagen van mijn leven. In de laatste zes oorlogsmaanden hielden de Duitsers in West-Nederland honderden razzia’s.
Ze hadden mannen nodig om verdedigingswerken te graven tegen de oprukkende Geallieerde Legers. Ook het dorp Zwanenburg, waar ik op 6 mei 1943 geboren werd, kwam aan de beurt en wel op deze bewuste dag.
Omstreeks 15 februari was er een aanslag gepleegd op de spoorlijn Amsterdam –Haarlem, bij Halfweg, dat slechts door de Ringvaart van Zwanenburg gescheiden was. Ter hoogte van de Lindenlaan verbond een smalle houten brug beide dorpen. Vlak bij deze brug woonde de moeder van mijn Vader, Oma Meijer, in een huis met een winkel voor huishoudelijke artikelen. Mijn grootvader Frans Meijer, die voor de oorlog al overleden was had de bijnaam ‘Kommetjes Meijer”. De schade aan de spoorrails was weliswaar in enkele uren hersteld, maar op Zaterdagmiddag 17 februari voerden de Duitsers hun represaillemaatregel uit. Ze haalden uit de Amsterdamse gevangenis aan de Weteringschans de tien mannen die als groep deze aanslag gepleegd hadden. De groep werd verraden door een NSB sympathisant, die zelf op 31 maart 1945 door het verzet werd omgebracht. De mannen werden in een vrachtauto naar Halfweg gevoerd, langs de Dubbele Buurt en daarna langs het Rode Dorp de Spaarndammerdijk op tot bij de Bosjes, een moerasachtig gebied met wilgenbosjes, waar ik later nog geschaatst heb. De tien mannen, waaronder Wim Speelman uit Nieuwveen, één van de oprichters van het illegale blad Trouw, werden daar geëxecuteerd.
(Willem Pieter Speelman)
Dezelfde middag klonken er in de Wilgenlaan, vlak bij ons huis ook schoten. In een huis aan het begin van de verlengde Wilgenlaan, een grindweg die de IJweg kruiste, vlak bij de Lijnderdijk, om precies te zijn op nummer 11
zaten drie leden van een knokploeg van Tinus. Hun belangrijkste taak was te voorkomen dat de Duitsers een grote hoeveelheid springstof, die vlakbij Zwanenburg in de Ringdijk was ingegraven, tot ontploffing zouden brengen.
Op vier plaatsen hadden de moffen op deze plaats de Ringdijk ondermijnd om op het strategische juiste moment de hele Haarlemmermeer onder water te kunnen zette. Het was geen ideaal schuiladres. Een huis van het type twee onder een kap, met de voordeuren naast elkaar. In de andere woning huisde het gezin van een NSB’er (na de oorlog had deze man, Schreuder genaamd, daar een lijstenmakerij).
De man vormde niet een direct gevaar, omdat hij meer idealistisch dan daadkrachtig was. Meer gevaar werd geducht van een van de zoons, die zich had aangesloten bij de SS. Hoewel, hij was de laatste tijd veel thuis en er was een gerucht, dat hij gedeserteerd was. Op deze middag werd er aangebeld en tegelijkertijd op de achterdeur gebonsd. Er stonden vier Duitsers met geweren en pistolen voor de deur. Ze waren met de auto gekomen en hadden die een eind terug in de laan geparkeerd. Tot nu toe heeft men niet kunnen vaststellen wat hun opdracht was. Kwamen ze aanbellen om de knopploeg te arresteren? Of waren ze op zoek naar de gedeserteerde zoon van de NSB-buurman en hadden ze zich domweg in de deur vergist? Er volgde een vuurgevecht, waarbij een Duitse soldaat werd gedood en een lid van de knokploeg gewond raakte. De leden van de knokploeg ontkwamen later, na nog een vuurgevecht met een roeiboot over de Ringvaart.
De volgende dag was het zondag. De drie kerken die Halfweg en Zwanenburg rijk waren en alle in Halfweg staan, zaten stampvol. Met vrouwen en kinderen. De mannen waren ondergedoken, want er zouden vast represailles en razzia’s volgen. Iedereen kende de tragedie van Putten! Die Zondag gebeurde er echter niets. Veel van de ondergedoken mannen gingen ’s avonds gewoon weer naar huis. Er was immers niets gebeurd!
Op maandagmorgen omstreeks zeven uur in de ochtend werd Zwanenburg echter afgegrendeld door de Duitsers, gewapend met geweren. Er kwamen luidsprekerwagens langs.
Bij elk huis werd aangebeld en de bewoners moesten de huizen verlaten.
De voordeur en achterdeur moesten open blijven staan, evenals de deuren in huis en de kastdeuren. De mensen kregen het bevel om naar de Oude Brug over de Ringvaart te lopen. Bij de Oude Brug moesten de mannen rechtdoor en de vrouwen en kinderen linksaf de Lindenlaan in. Het zal omstreeks acht uur geweest zijn, dat het hele dorp daar stond. Zo’n vijftienhonderd, meest jonge gezinnen. In de koude klamme mist. Mijn vader, toen 27 jaar oud, was daar niet bij. Hij werkte als schilder in Badhoevedorp en was onwetend wat die dag gebeuren zou, maar net op tijd om kwart voor zeven, voor de komst van de Duitsers, op de fiets naar zijn werk vertrokken.
Louis, een oudere broer van mijn vader, die vlakbij op IJweg 30 woonde, (Wij woonden op IJweg 36 in een huurhuisje dat gehuurd werd van de schoonmoeder van Louis, mevrouw –“oma”- van Andel. Elke zaterdagmiddag kwam ze langs om de huur op te halen.) had zich verstopt in een tussenkast en ontsprong zo ook de dans. Jan Mastenbroek, de vader van Gerda en Ger ,wonend op IJweg 32 werd echter wel meegenomen. Hij was getrouwd met Annie Smeerdijk. Wij noemden haar Tante Annie. Jan zou in 1946, naar ik begrepen heb aan een hersentumor overlijden.
Naast ons, op IJweg 34 woonde de familie Hulst en op IJweg 28 de familie Vlaming (?). Daarnaast was het huisje van Opoe Holla. Meer naar de dijk toe was het verder onbebouwd.
Mijn moeder, net 27 jaar geworden liep dus met mij op de arm over de Zwanenburgerdijk richting Lindenlaan. Ik was op dat moment 21 maanden oud. Ze kwam langs het huis en de winkel van mijn Oma Meijer op de Zwanenburgerdijk nr. ?. Mogelijk omdat het een winkel was, behoefde mijn grootmoeder niet het huis te verlaten. Mijn moeder had de tegenwoordigheid van geest om aan een Duitse soldaat te vragen of ze zolang in dat huis mocht verblijven. Het moet een triest gezicht geweest zijn, een jonge vrouw met haar kleine kind in de vroege ochtend. Haar verzoek werd toegestaan. Zo heeft ze niet gezien, wat er verder gebeurde.
De vrouwen en kinderen moesten in de Lindenlaan gaan staan. In deze groep stonden ook mijn schoonzus Joke Stammis, geboren in 1938, zich herinnerde Joke met haar moeder en haar broer Cor, geboren in 1942. Het gezin van mijn schoonfamilie woonde eigenlijk in Den Haag. Haar vader Piet Stammis, geboren in 1910, was echter gevangengenomen door de Duitsers en zat opgesloten in kamp Erica.
Haar moeder was met haar twee kinderen in 1944 door een broer opgehaald en naar Halfweg -Zwanenburg gebracht. Daar verbleven ze eerst op Halfweg in het Rode Dorp en later bij Ome Ko, die een garagebedrijf in de Lindenlaan had. Joke kon zich nog herinneren hoe ze haar oom Jaap Vos, die in de Dennenlaan woonde, slechts gekleed in een onderjurk tussen Duitse soldaten in door de Lindenlaan zag lopen.
Oom Jaap was tijdens zijn poging om zich als vrouw te verleden betrapt en direct meegenomen. Op de dijk, nabij de slagerij van Ruygrok, (later was hier de paardenslagerij van Aalbers gevestigd), werden de mannen in groepen verdeeld. Met hun handen hoog tegen de muur stonden de als vrouw verklede mannen, de gevonden onderduikers en andere verdachten. Dicht op elkaar stonden even verderop de mannen boven 45 jaar. En nog weer verder de grootste groep: mannen tussen 16 en 45 jaar. De groep ouderen werd onder zware bewaking weggevoerd, over de dijk, rechtsaf de IJweg in en linksaf naar de Wilgenlaan. Tegenover het huis aan de Wilgenlaan 11 moesten ze halt houden.
Daar lagen op een landje tegenover het huis tien zojuist doodgeschoten mannen, waaronder P. Bergman uit Anna Paulowna. Ze waren uit de gevangenis aan de Weteringschans in Amsterdam gehaald en hier gefusilleerd.
Een zestienjarige jongen van Feenstra wilde over de akker aan de Kastanjelaan wegvluchten. Hij werd doodgeschoten. Zijn lijk moest drie dagen blijven liggen, voorover in de natte kleigrond. Om twee uur ’s middags mochten de tot op het bot verkleumde vrouwen en kinderen naar huis. De mannen tussen 16 en 45 jaar zouden naar Duitsland gaan. De vrouwen maakten voor hen een pak met een deken, werkschoenen en wat eten. De Duitsers vingen op die dag van de mogelijk 1500 mannen, die in aanmerking kwamen, 328 man. Ze werden lopend afgevoerd naar een loods aan de Levantkade in Amsterdam.
Slager Schouten bracht met paard en wagen daar drie dagen achtereen door de vrouwen klaargemaakte pakjes met eten. Tante Annie gaf voor haar man Jan ook een bijbeltje mee. De mannen werden daarna per trein naar Duitsland getransporteerd om er verdedigingswerken te graven tegen de oprukkende geallieerden. Op twee na keerden ze allemaal terug. Mijn moeder heeft telefonisch mijn vader gewaarschuwd om niet naar Zwanenburg terug te keren voordat de Duitsers verdwenen waren. Toen hij ’s avonds thuiskwam, was de kust weer veilig. Tot mijn tiende jaar heb ik angstige dromen gehad over boze mannen, die ons huis binnen kwamen en ons dwongen naar elders te gaan. Kwam dit door de belevenis zelf of door de latere verhalen?
(Geschreven door Wiebe Meijer)